Competentieprofiel
Fase 3 | |||
0.3 de leraar is bij machte, indien de omstandigheden dit vereisen, om vanuit een brede christelijk geïnspireerde visie identitair van een dode letter een levende geest te maken. | + | ||
0.a de leraar heeft kennis van de belangrijkste Bijbelse, kerkhistorische en niet-christelijke religieuze opvattingen of gebeurtenissen en heeft zich deze eigen gemaakt. | + | ||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 0.a de leraar heeft kennis van de belangrijkste Bijbelse, kerkhistorische en niet-christelijke religieuze opvattingen of gebeurtenissen en heeft zich deze eigen gemaakt. à Ik zou meer kennis willen hebben wat betreft de belangrijkste Bijbelse en kerkhistorische opvattingen en gebeurtenissen, omdat ik vind dat ik hier nog niet genoeg kennis van heb. | |||
1. Interpersoonlijk competent Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn interpersoonlijke verantwoordelijkheid. Hij is zich bewust van zijn eigen houding en gedrag én van de invloed daarvan op de kinderen. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid op het gebied van groepsprocessen en communicatie om een goede samenwerking met en van de kinderen tot stand te brengen. Dit betekent: dat de leraar primair onderwijs ervoor moet zorgen dat er in zijn groep een prettig leef- en werkklimaat heerst. Een leraar die interpersoonlijk competent is, geeft op een goede manier leiding. Zo'n leraar schept een vriendelijke en coöperatieve sfeer en brengt een open communicatie tot stand. Zo'n leraar bevordert de zelfstandigheid van de kinderen en zoekt in zijn interactie met hen een goede balans tussen:
| |||
Deelcompetenties | verwervingsniveau | ||
Fase 1 | + | +/- | onderdeel |
1.1 de leraar maakt contact met de kinderen en zorgt ervoor dat zij contact kunnen maken met hem en zich op hun gemak voelen. | + | ||
1.2 de leraar geeft leiding aan kinderen en stimuleert eigen verantwoordelijkheid en eigen inbreng. | + | ||
1.3 de leraar werkt op een goede manier samen met de kinderen | + | ||
1.a de leraar is op de hoogte van de meest elementaire en voor de beroepspraktijk relevante aspecten van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie | + | ||
Fase 2 | + | ||
1.2 de leraar geeft leiding aan de kinderen, maar doet ook een beroep op hun eigen verantwoordelijkheid en stimuleert hen tot eigen inbreng | |||
1.3 de leraar werkt op een goede manier samen met de kinderen en zorgt er eveneens voor dat de kinderen onderling goed samenwerken. | |||
1.a de leraar is op de hoogte van de meest elementaire en voor de beroepspraktijk relevante aspecten van communicatietheorieën, groepsdynamica en interculturele communicatie en hij kent vooral ook de implicaties daarvan voor zijn eigen doen en laten | |||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 1.3 de leraar werkt op een goede manier samen met de kinderen en zorgt er eveneens voor dat de kinderen onderling goed samenwerken. à Ik werk naar mijn mening zelf al goed samen met kinderen en laat ze onderling ook al veel samenwerken. Ik denk echter dat ik nog veel meer uit de onderlinge samenwerking tussen kinderen zou kunnen halen en dit is iets wat ik in praktijk dan ook wil bereiken. | |||
2. Pedagogisch competent De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn pedagogische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende pedagogische kennis en vaardigheid om een veilige leeromgeving tot stand te brengen. Voor een hele klas of groep maar ook voor een individuele leerling. En dat op een professionele, planmatige manier. Dit betekent: dat de leraar primair onderwijs moet de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van de kinderen bevorderen. Hij moet hen helpen een zelfstandig en verantwoordelijk persoon te worden. Een leraar die pedagogisch competent is, creëert een veilige leeromgeving in zijn groep en zijn lessen. Zo'n leraar zorgt ervoor dat de kinderen:
| |||
Deelcompetenties | verwervingsniveau | ||
Fase 1 | + | +/- | onderdeel |
2.1 de leraar vormt zich een goed beeld van het sociale klimaat in een groep en van het individuele welbevinden van de kinderen. | |||
2.2 de leraar ontwerpt, op basis van zijn beeld van het sociale klimaat in een groep, een benadering om de kinderen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat | |||
2.3 de leraar voert die benadering uit | |||
2.a de leraar kent de leefwereld van basisschoolkinderen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen en de culturele bepaaldheid daarvan. | + | ||
2.b de leraar kent het globale verloop van de sociaal-emotionele en morele ontwikkeling van basisschoolkinderen. | + | ||
2.c de leraar kent ontwikkelings- en opvoedingstheorieën van het jonge en oudere kind. | + | ||
Fase 2 | |||
2.2 de leraar ontwerpt, op basis van zijn beeld van het sociale klimaat in een groep, een benadering om de kinderen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen. | + | ||
2.3/2.4 de leraar voert die benadering uit, hij evalueert de benadering en stelt zonodig bij. | + | ||
2.a de leraar kent de leefwereld van basisschoolkinderen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan. | + | ||
Fase 3 | |||
2.2 de leraar ontwerpt, op basis van zijn beeld van het sociale klimaat in een groep, een plan van aanpak of een benadering om de kinderen te begeleiden naar een veilig en harmonisch leef- en werkklimaat en om hun sociaal-emotionele en morele ontwikkeling te bevorderen. | + | ||
2.3 de leraar voert dat plan van aanpak of die benadering uit. | + | ||
2.4 de leraar evalueert dat plan van aanpak of die benadering en stelt het zonodig bij, voor de hele groep en ook voor individuele kinderen. | + | ||
2.a de leraar kent de meest elementaire en voor de beroepspraktijk relevante aspecten van kinderen met een speciale onderwijsbehoefte en weet welke taak en verantwoordelijkheid een basisschoolleerkracht daarin heeft. | + | ||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 2.a de leraar kent de leefwereld van basisschoolkinderen, hun basisbehoeften, hun verwachtingen, de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet hoe hij daarmee om kan gaan. à Ik wil me blijven verdiepen in de leefwereld van basisschoolkinderen, want ik zal aankomend semester niet voor de klas staan en wil toch blijven weten wat kinderen interessant vinden, wat ze boeit. | |||
Deelcompetentie | verwervingsniveau | ||
Fase 1 | + | +/- | onderdeel |
3.1 de leraar vormt zich een goed beeld van de mate waarin de kinderen de leerinhoud beheersen en van de manier waarop ze hun werk aanpakken | + | ||
3.2 de leraar ontwerpt op basis daarvan (speel- en) leeractiviteiten die voor de kinderen uitvoerbaar zijn | + | ||
3.3 de leraar voert die activiteiten uit. | + | ||
3.4 de leraar evalueert die activiteiten en de effecten ervan . | + | ||
3.a de leraar kent de leerinhouden van de vak- en vormingsgebieden, zoals beschreven in de kerndoelen voor het primair onderwijs | + | ||
3.b de leraar kent het belang van die leerinhouden voor het dagelijks leven van kinderen. | + | ||
3.c de leraar is op de hoogte van de opbouw van de leerinhouden in leerlijnen | + | ||
3.d de leraar heeft kennis van didactieken en didactische leermiddelen, waaronder ict | + | ||
3.e de leraar is bekend met verschillende onderwijsarrangementen voor het jonge en oudere kind | + | ||
3.f de leraar weet hoe kinderen leren en weet hoe hij daar mee om kan gaan | + | ||
3.h de leraar heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind. | + | ||
Fase 2 | |||
3.2 de leraar ontwerpt (speel- en) leeractiviteiten die voor de kinderen uitvoerbaar zijn en die hen aanzetten tot zelfwerkzaamheid. | + | ||
3.3 de leraar voert die activiteiten samen met de kinderen uit. | + | ||
3.4 hij evalueert die activiteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele kinderen. | |||
3.a de leraar beheerst de leerinhouden van de vak- en vormingsgebieden, zoals beschreven in de kerndoelen voor het primair onderwijs. | + | ||
3.c de leraar is op de hoogte van de opbouw van de leerinhouden in leerlijnen en met de samenhang daar tussen. | |||
3.e de leraar is bekend met verschillende onderwijstheorieën en onderwijsarrangementen voor het jonge en oudere kind en hij weet hoe hij die in praktijk kan brengen. | |||
3.f de leraar is vertrouwd met hoe kinderen leren, wat hun leerbehoeften zijn, hoe hun ontwikkeling verloopt, welke problemen zich daarbij kunnen voordoen en hij weet hoe hij daar mee om kan gaan. | + | ||
3.g de leraar heeft een kennis van veel voorkomende leerstoornissen. | |||
3.h de leraar heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind én van de culturele bepaaldheid daarvan. | |||
Fase 3 | |||
3.4 de leraar evalueert die activiteiten en de effecten ervan en stelt ze zonodig bij, voor de hele groep maar ook voor individuele kinderen. | |||
3.g de leraar heeft kennis van veel voorkomende leerstoornissen en onderwijsbelemmeringen. | |||
3.h de leraar heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen. | |||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 3.h de leraar heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind én van de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn handelen. à Ik wil in staat zijn te weten hoe deze ontwikkeling verloopt, omdat ik vind dat ik dit nog niet genoeg weet. | |||
4. Organisatorisch competent De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn organisatorische verantwoordelijkheid. Hij heeft voldoende organisatorische kennis en vaardigheid om in zijn klas en zijn lessen een goed leef- en werkklimaat tot stand te brengen. Overzichtelijk, ordelijk en taakgericht. In alle opzichten voor hemzelf, zijn collega’s en vooral voor de kinderen helder. En dat op een professionele, planmatige manier. Dit betekent: De leraar primair onderwijs draagt zorg voor alle aspecten van klassenmanagement ten behoeve van zijn groep. Een leraar die organisatorisch competent is, zorgt voor een overzichtelijke, ordelijke, taakgerichte sfeer in zijn klas en zijn lessen. Zo'n leraar zorgt er dus voor dat de kinderen:
| |||
Deelcompetenties | verwervingsniveau | ||
Fase 1 | + | +/- | onderdeel |
4.1 de leraar hanteert op een consequente manier concrete, functionele en door de kinderen gedragen procedures en afspraken. | |||
4.2 de leraar kent organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. | + | ||
4.3 de leraar houdt een planning aan en gaat adequaat om met tijd. | |||
4.a de leraar is bekend met aspecten van klassenmanagement. | |||
Fase 2 | |||
4.2 de leraar gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. | + | ||
4.3 de leraar houdt een planning aan die bij de kinderen bekend is en gaat adequaat om met tijd | + | ||
4.a de leraar is bekend met die aspecten van klassenmanagement die voor de beroepspraktijk relevant zijn. | |||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 4.2 de leraar gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen en leeractiviteiten ondersteunen. à Ik wil in staat zijn door gebruik van leermaterialen een goede les te geven in Ethiopië. Door dit in Ethiopië te proberen zal het een verdieping betekenen van deze competentie. | |||
5. Competent in het samenwerken met collega’s Bekwaamheidseis De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met collega’s. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheden om een professionele bijdrage te leveren aan een goed pedagogisch en didactisch klimaat op zijn school, aan goede werkverhoudingen en een goede schoolorganisatie. Dit betekent: de leraar primair onderwijs moet ervoor zorgen dat zijn werk en dat van zijn collega's op school goed op elkaar zijn afgestemd. Hij moet ook bijdragen aan het goed functioneren van de schoolorganisatie. Een leraar die competent is in het samenwerken met zijn collega's, levert zijn bijdrage aan een goed pedagogisch en vakinhoudelijk & didactisch klimaat op zijn school, aan goede onderlinge samenwerking en aan een goede schoolorganisatie. Dat wil zeggen dat zo'n leraar:
| |||
Deelcompetenties | verwervingsniveau | ||
Fase 1 | + | +/- | onderdeel |
5.1 de leraar maakt bij de voortgang van zijn werk gebruik van de informatie die hij van zijn begeleider krijgt. | |||
5.2 de leraar kent de verschillende vormen van overleg en samenwerken op school. | |||
5.3 de leraar ontvangt collegiale consultatie. | + | ||
5.4 de leraar kent ontwikkeling van zijn school. | |||
5.a de leraar kent de methodieken voor samenwerking. | + | ||
5.b de leraar is op een praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen. | |||
5.c de leraar heeft kennis van de organisatievorm van zijn school. | + | ||
Fase 2 | |||
5.1 de leraar maakt bij de voortgang van zijn werk gebruik van de informatie die hij van zijn collega’s krijgt. | |||
5.2 de leraar levert een bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school. | |||
5.3 de leraar ontvangt collegiale consultatie en intervisie. | |||
5.4 de leraar heeft kennis van de ontwikkeling en verbetering van zijn school. | + | ||
5.a de leraar is op bekend met methodieken voor samenwerking en intervisie. | |||
5.b de leraar is op een praktisch niveau op de hoogte van leerlingvolgsystemen en manieren om zijn eigen werk toegankelijk te administreren. | |||
5.c de leraar heeft enige kennis van organisatievormen voor scholen in het primair onderwijs. | |||
5.d de leraar is op de hoogte van kwaliteitszorg. | |||
Fase 3 | |||
5.1 de leraar deelt informatie die voor de voortgang van het werk van belang is, met collega’s en hij maakt gebruik van de informatie die hij van collega’s krijgt. | |||
5.2 de leraar levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school. | |||
5.3 de leraar geeft en ontvangt collegiale consultatie en intervisie. | |||
5.4 de leraar levert een bijdrage aan de ontwikkeling en verbetering van zijn school. | |||
5.a de leraar heeft kennis van organisatie- en bestuursvormen voor scholen in het primair onderwijs | |||
5.d de leraar is op de hoogte van modellen voor kwaliteitszorg en methodieken voor onderwijsverbetering en schoolontwikkeling | |||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 5.2 de leraar levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en samenwerken op school. à Ik wil meer bijdragen aan de verschillende vormen van overleg en samenwerken op een school, zodat ik beter weet hoe ik dit in de praktijk moet doen. | |||
6. Competent in het samenwerken met de omgeving De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid in het samenwerken met de omgeving van de school. Hij heeft voldoende kennis en vaardigheid om goed samen te werken met mensen en instellingen die betrokken zijn bij de zorg voor de kinderen en bij zijn school. Dit betekent: De leraar primair onderwijs moet contacten onderhouden met de ouders of verzorgers van de kinderen. Hij moet er ook voor zorgen dat zijn professionele handelen en dat van anderen buiten de school goed op elkaar zijn afgestemd. Een leraar die competent is in het samenwerken met de omgeving, levert in het belang van de kinderen zijn bijdrage aan een goede samenwerking met mensen en instellingen in de omgeving van de school. Dat wil zeggen dat zo’n leraar:
| |||
Deelcompetenties | verwervingsniveau | ||
Fase 1 | + | +/- | onderdeel |
6.1 de leraar gebruikt de informatie over kinderen die hij van ouders en andere belanghebbenden krijgt. | |||
6.2 hij herkent de verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school. | + | ||
6.a de leraar is bekend met de leefwereld van ouders of verzorgers en hij weet hoe hij daar rekening mee moet houden. | |||
Fase 2 | |||
6.1 de leraar geeft op informele manier aan ouders en andere belanghebbenden informatie over de kinderen en hij gebruikt de informatie die hij van hen krijgt | |||
6.2 hij kent de verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school. | |||
6.a de leraar is bekend met de leefwereld van ouders of verzorgers en met de culturele achtergronden van de kinderen en hij weet hoe hij daar rekening mee moet houden in zijn doen en laten als leraar. | + | ||
6.b de leraar is op de hoogte van de infrastructuur waar het primair onderwijs onderdeel van is. | |||
Fase 3 | |||
6.1 de leraar geeft op een professionele manier aan ouders en andere belanghebbenden informatie over de kinderen en hij gebruikt de informatie die hij van hen krijgt | |||
6.2 de leraar neemt op constructieve manier deel aan verschillende vormen van overleg met mensen en instellingen buiten de school | |||
6.3 de leraar verantwoordt zijn professionele opvattingen en werkwijze met betrekking tot een leerling aan ouders en andere belanghebbenden en past in gezamenlijk overleg zonodig zijn werk met die leerling aan. | |||
6.b de leraar is op de hoogte van de professionele infrastructuur waar zijn school onderdeel van is | |||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 6.1 de leraar geeft op informele manier aan ouders en andere belanghebbenden informatie over de kinderen en hij gebruikt de informatie die hij van hen krijgt. à Ik heb het op informele wijze geven van informatie geven en gebruiken nog weinig gedaan en wil daar dus verandering in aanbrengen. | |||
7. Competent in reflectie en ontwikkeling De leraar primair onderwijs onderschrijft zijn verantwoordelijkheid voor zijn eigen professionele ontwikkeling. Hij onderzoekt, expliciteert en ontwikkelt zijn opvattingen over het leraarschap en zijn bekwaamheid als leraar. Dit betekent: De leraar primair onderwijs moet zich voortdurend verder ontwikkelen en professionaliseren. Een leraar die competent is in reflectie en ontwikkeling, denkt regelmatig na over zijn beroepsopvattingen en zijn professionele bekwaamheid. Zo'n leraar streeft ernaar zijn beroepsuitoefening bij de tijd te houden en te verbeteren. Zo’n leraar:
| |||
Deelcompetenties | verwervingsniveau | ||
Fase 1 | + | +/- | onderdeel |
7.1 de leraar werkt planmatig aan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid, op basis van een goede analyse van zijn competenties. | |||
7.2 de leraar maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van kinderen en de mentor. | + | ||
7.c de leraar heeft kennis van basale leerstijlen en studievaardigheden en de betekenis daarvan voor zijn eigen leerproces; hij is op de hoogte van de ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek en didactiek. | |||
Fase 2 | |||
7.2 de leraar kan de ontwikkeling van zijn bekwaamheid duiden in relatie tot het beleid van de school. | |||
7.3 de leraar maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van kinderen en collega’s en ook van collegiale hulp. | |||
7.a de leraar heeft gedragspsychologische kennis om zijn eigen gedrag te begrijpen en te analyseren. | |||
7.b de leraar is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor primair onderwijs en vervolgscholen. | + | ||
7.c de leraar is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek en didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs. |
Fase 3 | |||
7.2 de leraar stemt de ontwikkeling van zijn bekwaamheid af op het beleid van de school. | |||
7.3 de leraar maakt bij die ontwikkeling gebruik van informatie van kinderen en collega’s en ook van collegiale hulp in de vorm van bijvoorbeeld intervisie en supervisie. | |||
7.a de leraar heeft voldoende kennis van de gedragspsychologie om zijn eigen gedrag en dat van anderen te begrijpen en te analyseren. | + | ||
7.b de leraar is op de hoogte van de onderwijspraktijk in andere scholen voor primair onderwijs en vervolgscholen en ook van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek, didactiek, inhouden, werkwijzen en organisatievormen in het primair onderwijs. | + | ||
Welke competentie zou je willen verdiepen/verbreden? Geef deze hieronder aan en voeg argumenten toe. 7.c de leraar is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek en didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs. à Ik weet over didactiek en pedagogiek wat ik op school gehoord heb. Ik verdiep me er echter verder niet in en ben zo denk ik niet altijd van actuele ontwikkelingen op de hoogte. Hier zou verandering in moeten komen. | |||
POP
Ik heb, zoals uit bovenstaand competentieprofiel blijkt, de volgende competenties waaraan ik wil werken, gekozen:
0.a: De leraar heeft kennis van de belangrijkste Bijbelse, kerkhistorische en niet-
christelijke religieuze opvattingen of gebeurtenissen en heeft zich deze eigen
gemaakt. à Ik zou meer kennis willen hebben wat betreft de belangrijkste Bijbelse en
kerkhistorische opvattingen en gebeurtenissen, omdat ik vind dat ik hier nog niet
genoeg kennis van heb.
1.3: De leraar werkt op een goede manier samen met de kinderen en zorgt er eveneens voor
dat de kinderen onderling goed samenwerken. à Ik werk naar mijn mening
zelf al goed samen met kinderen en laat ze onderling ook al veel
samenwerken. Ik denk echter dat ik nog veel meer uit de onderlinge
samenwerking tussen kinderen zou kunnen halen en dit is iets wat ik in
praktijk dan ook wil bereiken.
2.a: De leraar kent de leefwereld van basisschoolkinderen, hun basisbehoeften, hun
verwachtingen, de culturele bepaaldheid daarvan en hij weet hoe hij daarmee om kan
gaan. à Ik wil me blijven verdiepen in de leefwereld van
basisschoolkinderen, want ik zal aankomend semester niet voor de klas
staan en wil toch blijven weten wat kinderen interessant vinden, wat ze
boeit.
3.h: De leraar heeft kennis van processen van identiteitsvorming, zingeving en
waardenontwikkeling bij het jonge en oudere kind én van de culturele bepaaldheid
daarvan en hij weet welke consequenties hij hieraan moet verbinden voor zijn
handelen. à Ik wil in staat zijn te weten hoe de geloofsontwikkeling verloopt, omdat ik vind dat ik dit nog niet genoeg weet.
4.2: De leraar gebruikt organisatievormen, leermiddelen en leermaterialen die leerdoelen
en leeractiviteiten ondersteunen. à Ik wil in staat zijn door gebruik van leermaterialen
een goede les te geven in Ethiopië. Door dit in Ethiopië te proberen zal het een
verdieping betekenen van deze competentie.
5.2: De leraar levert een constructieve bijdrage aan verschillende vormen van overleg en
samenwerken op school. à Ik wil meer bijdragen aan de verschillende
vormen van overleg en samenwerken op een school, zodat ik beter weet hoe
ik dit in de praktijk moet doen.
6.1: De leraar geeft op informele manier aan ouders en andere belanghebbenden informatie
over de kinderen en hij gebruikt de informatie die hij van hen krijgt. à Ik heb het op
informele wijze geven van informatie geven en gebruiken nog weinig gedaan en wil
daar dus verandering in aanbrengen.
7.c: De leraar is op de hoogte van actuele ontwikkelingen op het gebied van pedagogiek en
didactiek die relevant zijn voor zijn onderwijs. à Ik weet over didactiek en
pedagogiek wat ik op school gehoord heb. Ik verdiep me er echter verder niet in en
ben zo denk ik niet altijd van actuele ontwikkelingen op de hoogte. Hier zou
verandering in moeten komen.
Competenties zijn op zichzelf echter nog geen doelen. Daarom heb ik bij elke competentie een doel bedacht. Aan dit doel wil ik komend semester werken. Enkele doelen hebben direct betrekking op stage. Aan deze doelen wil ik werken tijdens sportstage en mijn buitenlandstage.
Doel 0.a: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO heb
ik kennis van de belangrijkste Bijbelse, kerkhistorische en niet-christelijke
religieuze opvattingen of gebeurtenissen.
Doel 1.3: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO kan
ik door het gebruik van verbale leerhulp kinderen aanzetten tot onderlinge samenwerking.
ik door het gebruik van verbale leerhulp kinderen aanzetten tot onderlinge samenwerking.
Doel 2.a: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO weet
ik wat de kinderen in Nijkerkerveen interesseert.
Doel 3.h: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO weet
ik hoe de geloofsontwikkeling bij kinderen verloopt.
Doel 4.2: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO ben
ik door het gebruik van leermateriaal in staat zowel in Nederland als in
Ethiopië een goede les te geven.
Doel 5.2: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO kan
ik een nuttige bijdrage leveren aan een overleg met betrokkenen bij het
onderwijs.
Doel 6.1: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO kan
ik op een informele manier informatie van ouders krijgen en aan ouders geven.
Doel 7.c: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO ben
ik op de hoogte van de actuele ontwikkelingen binnen het basisonderwijs.
Bewijzen en reflecteren
Onder dit kopje wil ik op elk doel reflecteren. In deze reflecties zal ik bewijzen aandragen en ook verwijzen naar enkele bewijzen in de bijlagen.
Doel 0.a
Allereerst wil ik reflecteren op doel 0.a: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO heb ik kennis van de belangrijkste Bijbelse, kerkhistorische en niet-christelijke religieuze opvattingen of gebeurtenissen.
Aan dit doel heb ik zowel bewust als onbewust gewerkt toen ik mijn godsdienst visiestuk heb geschreven. Voor dit visiestuk heb ik namelijk veel literatuur gebruikt waarin informatie stond over de belangrijkste Bijbelse, kerkhistorische en niet-christelijk religieuze opvattingen en gebeurtenissen. Ik draag mijn visiestuk dan ook aan als bewijs van het werken aan doel 0.a.[1]
Daarnaast ben ik ook veel met dit doel bezig geweest toen ik in Ethiopië was. Een veel besproken onderwerp was daar namelijk het geloof. In Ethiopië blijkt meer dan de helft Christen te zijn en blijken de overige mensen ook bijna allemaal een geloof aan te hangen. Met iedereen die ik sprak kon ik dan ook een serieus gesprek over het geloof beginnen. Door deze gesprekken te voeren heb ik nieuwe kennis opgedaan over bijbels, kerkhistorische en niet-christelijke opvattingen en gebeurtenissen.
Verder heb ik door het lezen van de bijbel en bijbelse dagboekjes geprobeerd meer kennis te krijgen over bijbelse opvattingen en bijbelse gebeurtenissen. Zo lees ik zo goed als iedere dag uit “Woordenschat”[2] en “Dag in, Dag uit 2010”.[3]
Ik zou echter graag nog veel meer willen weten; ik heb mijn doel nog niet compleet behaald. Mijn goede voornemen is dan ook om volgend jaar de hele bijbel te lezen, zodat ik nog meer kennis krijg van bijbels opvattingen en gebeurtenissen.
Doel 1.3
Het doel waarop ik nu wil reflecteren is het volgende doel: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO kan ik door het gebruik van verbale leerhulp kinderen aanzetten tot onderlinge samenwerking.
Aan dit doel heb ik vooral gewerkt tijdens mijn lessen bewegingsonderwijs. Zo heb ik bijvoorbeeld aan mijn les als doel gesteld dat de kinderen aan het eind van de les door samenspel kunnen scoren:
Om dit in mijn lesvoorbereiding beschreven doel te behalen, heb ik van te voren bedacht welke tips ik zou kunnen geven om de kinderen goed samen te laten spelen:
Door deze verbale tips heb ik geprobeerd de kinderen onderling goed samen te laten werken. Opvallend was dat wanneer ik heel duidelijk had gezegd (dus verbaal) dat het erm ging dat ze moesten samen spelen, de kinderen ook daadwerkelijk beter samen het spel gingen spelen. Ik kan dus zeggen dat ik dit doel heb behaald; ik heb immers door verbale leerhulp kinderen beter laten samenwerken.
Door deze verbale tips heb ik geprobeerd de kinderen onderling goed samen te laten werken. Opvallend was dat wanneer ik heel duidelijk had gezegd (dus verbaal) dat het erm ging dat ze moesten samen spelen, de kinderen ook daadwerkelijk beter samen het spel gingen spelen. Ik kan dus zeggen dat ik dit doel heb behaald; ik heb immers door verbale leerhulp kinderen beter laten samenwerken.
Doel 2.a
Doel 2.a luidt als volgt: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO weet ik wat de kinderen in Nijkerkerveen interesseert.
Nu ik aan het eind van het semester ben gekomen, kan ik zeggen dat ik dit doel behaald heb. Dankzij mijn sportstage, het omgaan met de vriendjes en vriendinnetjes van mijn broertje, het geven van kindernevendienst in de kerk, het oppassen in de kerk en het geven van turnlessen bij de Nijkerkerveense turnclub, weet ik namelijk waar de kinderen het afgelopen half jaar veel interesse in hadden. Zoals altijd spelen grote gebeurtenissen zoals sinterklaas en kerst een belangrijk rol in de leefwereld van de kinderen. Dit jaar is er echter ook een andere gebeurtenis die veel kinderen in Nijkerkerveen bezig hield. Ik heb het hierbij over het verhaal van de familie Rakhorst: de moeder van deze familie is opgepakt, gearresteerd en opgesloten in de gevangenis vanwege het gegeven dat zij haar man vergiftigd heeft.[4] Een aantal van de kinderen van dit gezin zit bij de turnclub en/of op de basisschool in Nijkerkerveen. Ook kwam het hele gezin regelmatig in één van de kerken van Nijkerkerveen. Veel kinderen kennen deze familie dan ook. Dit maakt dat deze gebeurtenis veel impact heeft gehad op de kinderen. Het is een gebeurtenis die hoorde bij de leefwereld van de kinderen op dat moment.
Naast deze akelig gebeurtenis, is er ook iets heel onschuldigs dat de kinderen van Nijkerkerveen in zijn ban had. Er waren namelijk heel veel kinderen helemaal gek van de Deal-o-ring. Dit speeltje was een grote rage. Verder is natuurlijk ook de sneeuw iets wat voor ieder kind behoort tot de leefwereld; je hoeft maar even naar buiten te kijken om te zien hoe enthousiast en blij de kinderen van deze neerslag worden.
In elk geval kan ik zeggen dat ik weet wat de kinderen in Nijkerkerveen interesseert en daarmee heb ik mijn doel behaald.
Doel 3.h
Het volgende doel waar ik dit semester ook aan gewerkt heb is het volgende doel: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO weet ik hoe de geloofsontwikkeling bij kinderen verloopt.
Ook aan dit doel heb ik gewerkt toen ik mijn godsdienst visiestuk aan het schrijven was. Ik heb daar namelijk het volgende schema in gebruikt[5]:
Tot 4 jaar | Tot 8 jaar | Tot 13 jaar |
Ontdekking eigen persoon. | De vraag of iets werkelijk en realistisch is, of fantasie, wordt belangrijk. | Sterkere ontwikkeling van tijd en ruimtebesef. |
Vanzelfsprekende acceptatie van God als Hij via ouders wordt gepresenteerd. | Ontdekken van eigen mogelijkheden en omgeving. | Ontwikkeling van het morele denken: ‘Mag dat wel van God?’ |
Imitatiegedrag in rituelen; bidden, liedjes zingen voor het slapen. | Persoonlijk spreken met de Onzichtbare die voor het kind heel concreet blijft. | Beginnende ontwikkeling van het gevoel voor symbolen. |
God is lokaliseerbaar en heel concreet. | Het godsbeeld is doorgaans nog concreet en geprojecteerd op wat God kan. | |
Groot vertrouwen in de vertrouwde opvoeder/ leerkracht en ook in God. | Ontwikkeling van het besef van relaties: ’Waarom moest Jezus sterven?’ |
Dit schema laat de geloofsontwikkeling van kinderen zien en met dit schema kan ik dus ook gelijk bewijzen dat ik weet hoe de geloofsontwikkeling bij kinderen verloopt en dat ik dus dit doel heb behaald.
Doel 4.2
Vervolgens wil ik op dit doel reflecteren: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO ben ik door het gebruik van leermateriaal in staat zowel in Nederland als in Ethiopië een goede les te geven.
Ook over dit doel kan ik zeggen dat ik het behaald heb. Zo heb ik bijvoorbeeld in Ethiopië een les gegeven over dieren.[6] Bij deze les heb ik gebruik gemaakt van grote platen en van kleine kaartjes met daarop dieren. Doordat ieder kind zijn eigen kaartje had, bleef iedereen betrokken bij de les. Tevens hebben de kinderen met behulp van de kaartjes de lesdoelen behaald. Daarom kan ik spreken van een geslaagde les door gebruik van leermateriaal. Ook in Nederland heb ik lessen gegeven waarbij ik veel materiaal heb gebruikt. Nu is dit ook niet zo gek vanwege het feit dat ik dit semester alleen maar sportlessen heb gegeven en bij sportlessen heb je nou eenmaal veel materiaal nodig. Ik wil echter als bewijs dat ik dit doel heb behaald enkele voorbeelden geven waarbij ik het materiaal als differentiatiemiddel heb gebruikt. Zo heb ik een les gegeven waarbij het spel cricketbal gespeeld moest worden en waarbij de kinderen de opdracht kregen om te glijden:
Om te differentiëren heb ik in mijn les aangegeven dat de kinderen in plaats van een slagplank ook een tennisracket of een honkbalknuppel kunnen gebruiken. Het gebruik van een racket maakt het slaan eenvoudiger, terwijl het gebruik van een knuppel het slaan bemoeilijkt. Op deze manier heb ik dus met behulp van materiaal een gedifferentieerde activiteit aangeboden, waardoor alle kinderen op hun eigen niveau kunnen meedoen en waardoor de les dus beter zal verlopen. Ook bij het glijden heb ik dus door verschillend gebruik van materiaal gedifferentieerd in de activiteit. Zo heb ik de ene glijbaan (bank) hoog in het wandrek opgehangen en laten steunen op een verhoging, waardoor de kinderen hard kunnen glijden en met een afzweeffase af kunnen sluiten. De andere glijbaan (bank) heb ik laag in het wandrek gehangen en laten steunen op de grond. Hierdoor was deze situatie makkelijker. Ook in deze activiteit heb ik dus door verschillend gebruik van materiaal gedifferentieerd en gewerkt aan mijn POP-doel.
DOEL 5.2
Het doel waarop ik nu ga reflecteren is het volgende: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO kan ik een nuttige bijdrage leveren aan een overleg met betrokkenen bij het onderwijs.
Hiernaast heb ik ook in Nederland gewerkt aan het betreffende doel. Regelmatig heb ik samen met andere studenten (die natuurlijk ook betrokken zijn bij het onderwijs) zaken voorbereid die te maken hebben met het onderwijs. Zo heb ik bijvoorbeeld met nog twee andere studentes een presentatie voorbereid waarin het geven van een sportles centraal stond. Als voorbereiding hebben we ook mondeling overlegd. Hierin heb ik een nuttige bijdrage gehad, want enkele van mijn ideeën waren duidelijk terug te zien in de presentatie.
Doel 6.1
Doel 6.1 luidt als volgt: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO kan ik op een informele manier informatie van ouders krijgen en aan ouders geven.
Het behalen van dit doel is tot uiting gekomen in de gesprekken die ik heb gevoerd met enkele ouders van de kinderen uit de klassen die ik bewegingsonderwijslessen heb gegeven. Het geval wil namelijk dat ik enkele kinderen al kende vanuit de kerk of van turnen. Ook enkele ouders kende ik hierdoor al. Het is zelfs zo dat ik met één van de ouders van één van deze kinderen in de jeugddienstcommissie zit. Tijdens een vergadering voor een jeugddienst met deze commissie heb ik dan ook op informele wijze gesproken over mijn sportstage en over haar kinderen. Tijdens dit gesprek hebben we informatie uitgewisseld; zo heeft zij mij verteld dat haar zoon meer en meer ‘vervelend’ gedrag gaat vertonen naarmate je er meer boven op gaat zitten en heeft ze me verteld dat het beter werkt zijn negatieve gedrag te negeren. Doordat ik dit wist, heb ik totaal geen problemen met deze leerling gehad in mijn lessen, terwijl daar wel voor gewaarschuwd werd door mijn stagementor. Daarnaast heb ik haar kunnen vertellen wat ik van plan was, waardoor zij haar kind daar weer op kon voorbereiden. Verder is het ook een keer voorgekomen dat er een vader van een meisje na een turnles die ik gegeven had naar mij toe kwam om te vragen hoe zijn dochter tijdens de lessen deed. Hij vertelde namelijk dat zijn dochter het altijd heel eng vond om te gaan gymmen. Door deze op informele wijze verkregen informatie kon ik hier in mijn lessen rekening mee houden door dit meisje bijvoorbeeld expres in een groepje te plaatsen met vriendinnetjes en door haar extra te complimenteren. Ik heb dus veel gelegenheid gehad om aan dit doel te werken en kan dus ook zeggen dat dit doel geslaagd is.
Doel 7.c
Het laatste doel waar ik op wil reflecteren is het volgende doel: Aan het eind van het eerste semester van het vierde leerjaar van de PABO ben ik op de hoogte van de actuele ontwikkelingen binnen het basisonderwijs.
Dit doel heb ik geprobeerd te behalen door enkele tijdschriften die te maken hebben met het basisonderwijs te lezen. Ik heb het hierbij vooral over de volgende tijdschriften:
JSW COS
Toch moet ik toegeven dat ik deze bladen niet met volle aandacht lees, waardoor ik hetgeen ik gelezen heb heel snel weer kwijt ben. Daarbij heb ik de bladen niet regelmatig genoeg gelezen om echt te zeggen dat ik op de hoogte ben van alle actuele ontwikkelingen. Ik moet daarom helaas toegeven dat ik dit doel niet behaald heb.
[2] Ir. J. van der Graaf, Drs. I.A. Kole en Ds. L.W. van der Meij. Woordenschat, (Leiden; Groen en zoon, 1992)
[3] Ds. J. Smit e.a. Dag in Dag uit 2010, ( Amsterdam & Amersfoort; Ark Media & Inspirit Media, 2010)
[5] Frank van den Bos, ‘De leerkracht als TomTom’, in: R.P. de Graaf, Bijzonder Onderwijs, (Zoetermeer:
Boekencentrum, 2006), blz. 190
Boekencentrum, 2006), blz. 190





Geen opmerkingen:
Een reactie posten